-
1 veel
veel1〈 bijwoord〉1 beaucoup♦voorbeelden:je moet niet zo veel lopen • il ne faut pas marcher autant————————veel2♦voorbeelden:veel mensen zien • voir beaucoup de mondedat is niet veel zaaks • ce n'est pas grand-chosehet heeft er veel van dat … • il semble bien que …vind je dat niet veel? • ne trouves-tu pas que c'est beaucoup?het zijn er veel • il y en a beaucoupte veel • tropzij is hier te veel • elle est de trop icidat was haar te veel • c'en était trop pour elleveel te veel • beaucoup tropvelen met mij • beaucoup avec moi〈 schertsend〉 jij hebt ook niet veel meer nodig! • ça ne va pas mieux, toi! -
2 dat is niet veel zaaks
dat is niet veel zaaks -
3 zeggen
zeggen1〈 het〉♦voorbeelden:volgens zeggen • à ce qu'on dit————————zeggen21 dire♦voorbeelden:goedendag zeggen • dire bonjourdat boek kost, zeg tien gulden • ce livre coûte disons dix florinsoom tegen iemand zeggen • être le neveu, la nièce de qn.daar zeg je zoiets • ce que tu dis là n'est pas idiotonder ons gezegd en gezwegen • (soit dit) entre nousik heb mij laten zeggen dat … • je me suis laissé dire que …zich iets niet laten zeggen • ne pas encaisser qc.laten we zeggen, dat • disons queje mag, kunt zeggen wat je wilt • tu peux dire ce que tu veuxdat wil niet zeggen dat … • cela ne veut pas dire que …dat wil wat zeggen • cela veut dire quelque chosezal ik maar zeggen • pour ainsi direhet zal je maar gezegd zijn! • 〈 ironisch〉 ça fait toujours plaisir à entendre!zeg het met bloemen • dites-le avec des fleurshet zegt me niets • cela ne me dit riendat zegt niets • ça ne prouve rienwat zeg je me nou? • qu'est-ce que tu dis?wie zal het zeggen? • qui le dira?al zeg ik het zelf • sans me vanterdat is toch zo, zeg nou zelf • c'est vrai, avoue-lezeg eens a • dites aeerlijk gezegd • à vrai direhet zijne ervan zeggen • exprimer son avisdat is gemakkelijker gezegd dan gedaan • c'est plus facile à dire qu'à fairehij is dom, liever (beter) gezegd stom • il est bête, ou plutôt idiot〈 schertsend〉 ik zeg maar zo, ik zeg maar niks • comme dit l'autre: pas de commentaire!ronduit gezegd: neen! • pour être tout à fait clair: non!terloops gezegd • soit dit en passantzeg dat wel! • à qui le dites-vous!zo gezegd, zo gedaan • aussitôt dit, aussitôt faitom zo te zeggen • pour ainsi direbij zichzelf zeggen • se direom niet te zeggen • pour ne pas direhij heeft op alles wat te zeggen • il a à redire à toutom zo te zeggen klaar zijn • être pour ainsi dire prêtdat is te zeggen • c'est-à-diredaar valt veel voor te zeggen • on peut avancer beaucoup d'arguments en faveur de celahou je dat voor gezegd! • tiens-le-toi pour dit!het voor het zeggen hebben • être le patrondat zegt me weinig • cela ne me dit pas grand-choseik zeg geen nee • je ne dis pas noneens gezegd, blijft gezegd • ce qui est dit est dit→ link=horen horen -
4 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
5 product
♦voorbeelden:het bruto nationaal product • le produit national brut (< afkorting> P.N.B.)dat is me ook een vreemd product! • c'est un drôle de numéro!ik vind hem, haar een waardeloos product • pour moi, c'est un(e) pas grand-choseeen product op de markt brengen • lancer un produit sur le marché -
6 ik vind hem, haar een waardeloos product
ik vind hem, haar een waardeloos productpour moi, c'est un(e) pas grand-choseDeens-Russisch woordenboek > ik vind hem, haar een waardeloos product
-
7 tijd
♦voorbeelden:het grootste deel van zijn tijd doorbrengen met • passer le plus clair de son temps àhij heeft er tijd en geld voor over • il a du temps et de l'argent à y consacrerin een jaar tijd • en un anhet is een kwestie van tijd • c'est une question de tempsin een paar minuten tijd • en l'espace de quelques minutesu heeft een week de tijd om • vous avez une semaine pourbinnen afzienbare tijd • sous peude eerste tijd • les premiers tempseen flinke tijd • un bon bout de tempste gelegener, rechter tijd • en temps opportungeruime tijd • assez longtempswaar is de goede oude tijd gebleven? • où sont les neiges d'antan?een goede tijd maken • réaliser un bon tempsde goeie, ouwe tijd • le bon vieux tempsdat is al een hele tijd geleden • ça fait tout un tempsde hele tijd • tout le tempseen hele tijd geleden • il y a bien longtempshet is hoog tijd om • il est (grand) temps de 〈+ onbepaalde wijs〉; il est (grand) temps que 〈+ aanvoegende wijs〉in korte tijd • en peu de tempseen korte tijd duren • durer peu de tempsna kortere of langere tijd • tôt ou tardde laatste tijd • ces derniers tempsde meeste tijd • les trois-quarts du tempshij heeft een moeilijke tijd gehad • il a eu une période difficilevorig jaar om dezelfde tijd • l'année dernière à pareille époquevoor onbeperkte tijd • pour une durée illimitéeonvoltooid verleden tijd • imparfaitonvoltooid tegenwoordig toekomende tijd • futur simpleonvoltooid verleden toekomende tijd • futur du passéde oude tijd • les temps anciensde tijd is rijp • la poire est mûrehet zijn slechte tijden • les temps sont difficileseen stille tijd • une période creusedat is allemaal verleden tijd! • tout ça, c'est du passé!de vrije tijd • le temps librein vroegere tijden • au temps jadiswaar blijft de tijd? • où passe le temps?niemand weet wat de tijd ons brengen zal • personne ne sait ce que l'avenir nous réservehet zal mijn tijd wel duren! • après moi le déluge!de tijd gaat snel • le temps filede tijd gaat nu in! • top, chrono!zijn tijd goed gebruiken • faire un bon emploi de son tempszijn (beste) tijd gehad hebben • avoir fait son tempsiemand de tijd gunnen • donner du temps à qn.zich de tijd niet gunnen (om) • ne pas prendre le temps (de)wij hebben de tijd aan ons • nous avons tout le temps (devant nous)geen tijd hebben om … • n'avoir pas le temps de …tijd te over hebben • avoir du temps en troptijd genoeg hebben • avoir assez de tempsde tijd hebben • avoir le tempswe hebben onze familie een tijd niet gezien • il y a longtemps que nous n'avons pas vu notre famillede tijd aan zichzelf hebben • avoir du temps devant soidat heeft nog de tijd • cela ne presse pasdat heeft tijd tot morgen • cela peut attendre demainhet is er de tijd niet naar om te • ce n'est pas le moment deiemand geen tijd laten • presser qn.dat moet (zijn) tijd hebben • cela demande du tempsde tijd nemen voor iets • prendre le temps pour qc.tijd rekken • chercher à gagner du tempsveel tijd steken in iets • consacrer beaucoup de temps à qc.de tijd valt mij te lang • le temps me durezijn tijd verdoen • glanderde tijd verdrijven • faire passer le tempszijn tijd verpraten • perdre son temps à bavarderde tijd voor iets vinden • trouver le temps de faire qc.binnen de voorgeschreven tijd • dans les délais prescritszijn tijd met lezen vullen • passer son temps à lireeindelijk! het werd tijd • ce n'est pas trop tôttijd winnen • gagner du tempsde tijden zijn veranderd • les temps ont changémijn tijd zit erop • j'ai fait mon tempsbij de tijd zijn • ne pas être né d'hierhet heeft in tijden niet zo geregend • il y a bien longtemps qu'il n'a pas plu ainsiin geen tijden heb ik hem gezien • il y a un siècle que je ne l'ai pas vuin tijden van oorlog • en temps de guerremet de tijd • avec le tempsmet zijn tijd meegaan • vivre avec son tempstijd om te eten • l'heure de mangerdat komt juist op tijd • cela tombe bienik kon op tijd remmen • j'ai pu freiner à tempswe hebben de trein net op tijd gehaald • nous avons attrapé le train de justessealles op zijn tijd • il y a un moment pour chaque chosete allen tijde • à tout momentte zijner tijd • en temps voulutegen die tijd zullen we wel zien • d'ici-là, on verra bienten tijde van • à l'époque deten tijde van Napoleon • au temps de Napoléonterzelfder tijd • en même tempsuit de tijd raken • passer de modeuit de tijd • démodévan tijd tot tijd • de temps en tempseen kind van zijn tijd zijn • être (un enfant) de son époquein minder dan geen tijd • en moins de deuxeen tijdje • un moment〈 spreekwoord〉 de tijd zal het leren • qui vivra, verra〈 spreekwoord〉 tijd is geld • le temps, c'est de l'argent〈 spreekwoord〉 andere tijden, andere zeden • autres temps, autres moeursde plaatselijke tijd • l'heure localeheeft u de tijd? • avez-vous l'heure?het is tijd • c'est l'heurede tijd vergeten • oublier l'heureom de hoeveel tijd komt de bus langs? • tous les combien passe le car?bij tijd en wijle • de temps en tempsmorgen om deze tijd • demain à la même heurehij is altijd op tijd • il est toujours à l'heurehet wordt tijd voor school • c'est l'heure d'aller à l'écolede slappe tijd • la saison mortehet wordt mijn tijd • il faut que je partein de tijd van de oogst • à l'époque des moissons -
8 zo
zo1〈 bijwoord〉1 [overeenstemmend met een werkelijkheid] ainsi3 [op deze wijze] comme ça4 [aanstonds] bientôt5 [zeer] si♦voorbeelden:dat is zo • c'est effectivement le caszo iemand • une personne pareillezo iets heb ik nog nooit gezien • je n'ai jamais vu une chose pareilleik zoek zo iets • je cherche qc. comme çaen zo verder • et ainsi de suiteeen jaar of zo • à peu près un anzo groot is hij nou ook weer niet! • il n'est pas si grand que ça!zo helder als kristal • aussi clair que du cristalzo koud is het nog niet geweest • il n'a pas encore fait si froid que çahij is zo oud als ik • il a le même âge que moihij is zo verstandig geweest om … • il a eu la sagesse de …, il a été assez sage pour …minstens (zeker, net) zo interessant • tout aussi intéressantonze vijver is ongeveer zo bij zo • notre étang fait à peu près tant sur tantom zo en zo laat • à telle heure3 o, gaat dat zo! • ah! c'est comme ça qu'on fait!zo moet je het doen • c'est ainsi qu'il faut fairehet is zo gebeurd • ce sera fait en un instantik kom zo • j'arrive tout de suite5 is het al zo laat? • il est déjà si tard?die fiets is nog zó • cette bicyclette est encore en excellent étatdie vrouw is zó • cette femme est fantastiquedat heb ik al zo dikwijls gehoord • je l'ai déjà entendu (dire) si souvent————————zo2〈 voegwoord〉1 si♦voorbeelden:zo ja, waarom, zo nee, waarom niet • si oui, pourquoi?, si non, pourquoi pas?zo niet, dan … • sinon …————————zo31 [verrassing, verwondering] tiens!2 [voldaanheid] bien!♦voorbeelden:1 hoe zo? • comment cela?o zo • tu parles!2 zo, dat is dat! • voilà! c'est fait! -
9 dan
dan1〈 bijwoord〉1 [op dat tijdstip] alors2 [daarna, daarbij] puis3 [bijwoord van voorwaarde] 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:2 eerst werken, dan spelen • d'abord le travail, ensuite le jeuhij heeft twee huizen in de stad en dan nog één buiten • il a deux maisons à la ville et une autre à la campagneen dan? • et alors?3 als de trein niet rijdt, dan kan ik niet komen • s'il n'y a pas de trains, je ne peux pas venir〈 in een gebiedende zin〉 ga dan toch aan je werk! • mets-toi donc au travail!hebben dan alle getuigen gelogen? • tous les témoins auraient donc menti?ook goed, dan niet • eh bien, comme tu veuxdie schrijver had dan toch (maar) veel succes • n'empêche que cet auteur a eu beaucoup de succèsen wat dan nog? • et alors?————————dan2〈 voegwoord〉3 [na een ontkennende zin] que5 [of] ou (bien)♦voorbeelden:dat boek kost meer dan honderd frank • ce livre coûte plus de cent francshet is prettiger iets ineens af te werken, dan dat men er nog eens voor terug moet komen • il est plus agréable de finir quelque chose que de devoir y revenir une autre foisdat is anders dan je zegt • c'est différent de ce que tu disis het feest morgen dan wel overmorgen? • la fête est demain ou (bien) après-demain? -
10 moeite
♦voorbeelden:vergeefse moeite gedaan hebben • en être pour sa peinedie moeite kun je je wel besparen • tu perdrais ton tempsdoe (maar) geen moeite • ne vous dérangez pasmoeite doen • se donner de la peineik heb moeite met zijn gedrag • j'ai du mal à supporter sa conduitemoeite hebben met iemand • avoir des problèmes avec qn.moeite hebben om te • avoir du mal àhet is de moeite niet (waard) • cela ne vaut pas la peine; 〈 weinig betekenis〉 cela n'a pas grande importancedat loont de moeite • cela vaut la peine (de)dat kost weinig moeite • c'est peu de chosedat gaat in één moeite door • autant le faire en même tempsmet moeite de 100 (km/u) halen • atteindre avec peine les cent km à l'heuremet veel moeite • à grand-peinemet moeite • difficilementdat is voor de moeite • voilà pour votre peinezonder veel moeite slagen • réussir sans grands effortsniets gaat zonder moeite • on n'a rien sans peine -
11 vertellen
1 [mondeling meedelen] dire2 [in verhaaltrant meedelen] raconter♦voorbeelden:1 dat kan ik je wél vertellen! • c'est moi qui te le dis!je kunt me nog meer vertellen! • (raconte cela) à d'autres!ik heb mij laten vertellen, dat • je me suis laissé dire quezal ik je eens wat vertellen? • tu veux que je te dise?iets verder vertellen aan anderen • répéter qc.van z'n reizen vertellen • raconter ses voyagesiemand iets uit en te na vertellen • rebattre les oreilles à qn. de qc.¶ niet veel te vertellen hebben • 〈 weinig gezag hebben〉 ne pas avoir voix au chapitre; 〈 erg stil zijn〉 ne pas avoir grand-chose à direII 〈wederkerend werkwoord; zich vertellen〉1 [zich in het tellen vergissen] se tromper en comptant -
12 dienen
1 [geschikt, gunstig zijn voor] servir (à)2 [middel, werktuig zijn] servir (de)3 [behoren] falloir4 [leger] faire son service (militaire)5 [in dienst zijn; tafeldienen] servir♦voorbeelden:ergens toe dienen • être pour qc.2 vensters dienen om licht en lucht toe te laten • les fenêtres servent à laisser entrer l'air et la lumièreals mikpunt dienen voor • servir de cible àdat dient u te weten • vous ne pouvez l'ignorerhij had 50 jaar bij de baron gediend • il avait servi 50 ans chez le baronII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen]servir (qn., qc.)2 [van dienst zijn] être utile à♦voorbeelden:1 iemands belangen dienen • servir les intérêts de qn.deze gegevens kunnen ons weinig dienen • ces renseignements ne nous servent pas à grand-chosehij was er niet van gediend • il n'en voulait pasiemand van advies dienen • donner des conseils à qn.2 waarmee kan ik u dienen? • en quoi puis-je vous être utile?; 〈 wat wilt u eten, drinken?〉 qu'est-ce que je vous sers?hij was er niet mee gediend • cela ne lui servait pas beaucoup
См. также в других словарях:
Souvenirs d'un pas grand-chose — (Ham on Rye : littéralement Du jambon sur le seigle) est un roman autobiographique de Charles Bukowski paru en 1982 chez Black Sparrow Press. Il est sorti en France en 1984, aux éditions Grasset dans une traduction de Robert Pépin. Écrit à… … Wikipédia en Français
grand-chose — [ grɑ̃ʃoz ] n. inv. • fin XVe; de grand et chose 1 ♦ PAS GRAND CHOSE : peu de chose. Cela ne vaut pas grand chose. Il n en sortira pas grand chose de bon. Il n y a plus grand chose à faire. 2 ♦ Fam. Un, une pas grand chose : personne qui ne… … Encyclopédie Universelle
grand — grand, grande [ grɑ̃, grɑ̃d ] ou en liaison [ grɑ̃t ] adj. • grant Xe; lat. grandis, qui a éliminé magnus I ♦ Dans l ordre physique (avec possibilité de mesure) 1 ♦ Dont la hauteur, la taille dépasse la moyenne. Grand et mince. ⇒ élancé. Grand et … Encyclopédie Universelle
grand — Grand, Magnus, Grandis. Fort grand, Immensus, Ingens, Pergrandis, Praegrandis, Permagnus. Qu elles sont devenues grandes de si petites qu elles estoyent? Quantae e quantulis iam sunt factae? Il emmena un fort grand nombre de captifs devant son… … Thresor de la langue françoyse
chose — CHOSE. s. f. Ce qui est. Il se dit in, differemment de tout, sa signification se déterminant par la matière dont on traite. Dieu a créé toutes choses. Un bon ami est une chose bien précieuse. La chose du monde que je crains le plus, c est... Il… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
chose — (cho z ) s. f. 1° Désignation indéterminée de tout ce qui est inanimé. Les belles choses de la terre. C est une chose choquante. Chose étrange, inouïe, incroyable. Quelque chose qu on ait dite de lui. Il fit de grandes choses. • Arrière,… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
GRAND — ANDE. adj. Qui a beaucoup de hauteur, de profondeur, de longueur, de largeur, de volume, ou de capacité. Homme grand. Grande femme. Être de grande taille. Grand cheval. Grand arbre. Grande maison. Grande distance. Faire de grands pas. Marcher à… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
GRAND, ANDE — adj. Qui a beaucoup de hauteur, de profondeur, de longueur, de largeur, de volume ou de capacité. être de grande taille. Grande distance. Marcher à grands pas. Une grande forêt. Un grand trou. Substantivement, Du petit au grand, Par comparaison… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
chose — nf., bidule, objet ; affaire, ce dont il chose s agit // retourne : chouza (Aix 017, Arvillard 228, Attignat Oncin, Billième 173, Chambéry 025b, Compôte Bauges, Côte Aime, St Jean Arvey, St Jean Maurienne, St Pierre Albigny 060), chouzo (St… … Dictionnaire Français-Savoyard
CHOSE — s. f. Ce qui est. Il se dit indifféremment De tout ; sa signification se détermine par la matière dont on traite. Dieu a créé toutes choses. Nous manquons des choses les plus nécessaires. Un véritable ami est une chose bien précieuse. La chose du … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
CHOSE — Terme de la langue ordinaire dont la référence, une fois exclus les êtres animés, est purement contextuelle: telle «chose difficile», c’est ce sur quoi porte mon action tandis que je parle; «la chose en question», c’est ce dont nous nous… … Encyclopédie Universelle